02.01 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, u bent ongetwijfeld op de hoogte van het arrest van de Raad van State van 29 april 2015. Dat arrest huldigt het principe dat alle voorwaarden voor de afgifte van een wapenvergunning in de wet moeten zijn opgesomd en dat een wapenvergunning wordt afgeleverd zodra deze voorwaarden zijn vervuld.
Het is al jaren geweten dat de provinciale wapendiensten van de gouverneurs graag persoonlijke motieven laten meespelen en bijkomende voorwaarden koppelen aan de afgifte van een wapenvergunning. In het geval dat voor de Raad van State werd behandeld, werd aan een Oost-Vlaams sportschutter de vergunning geweigerd om nieuwe wapens te verwerven omdat hij een onvoldoende aantal schietbeurten kon voorleggen. Het aantal schietbeurten is dus een nieuwe voorwaarde.
Dergelijke bijkomende voorwaarden kunnen niet worden opgelegd door de provinciale wapendiensten en evenmin, in graad van beroep, door het ministerie van Justitie.
Verontrustend is echter de houding van een aantal ambtenaren die er in het verleden niet voor terugdeinsden de arresten van de Raad van State naast zich neer te leggen. Dat blijkt uit de verslagen van de interprovinciale vergaderingen van de wapendiensten. Ik citeer uit het verslag van 29 september 2011: "Wij gaan die arresten niet volgen".
Mijnheer de minister, ik heb de volgende vragen. Ik veronderstel dat u het met mij eens bent dat uitspraken van federale ambtenaren om arresten van de Raad van State niet te volgen, niet door de beugel kunnen. Welke instrumenten zult u aanwenden om zoiets in de toekomst te vermijden?
Ware het niet aangewezen om na te denken over een vereenvoudigde procedure tot het verkrijgen van wapenvergunningen en om dit niet meer toe te vertrouwen aan de provinciale diensten, teneinde omslachtigheid te vermijden?
02.02 Minister Koen Geens: Mijnheer Degroote, het spreekt vanzelf dat de rechterlijke beslissingen in een rechtsstaat door iedereen moeten worden nageleefd en a fortiori door de administratie moeten worden toegepast. Ik zou dus niet aanvaarden dat mijn administratie zou beslissen om dat niet te doen.
Sta mij toe om te preciseren dat het gesprek van 2011, dat u vermeldt, over twee zeer specifieke arresten van de Raad van State ging, allebei van 1 september van dat jaar.
Het eerste arrest ging over de mogelijkheid om niet of te laat aangegeven wapens na de overgangsperiode van de nieuwe wapenwet van 2006 te kopen en te laten inschrijven. Een aanvraag om zulke zogenaamde illegale wapens te laten inschrijven door hun koper, is destijds geweigerd door de bevoegde diensten. De Raad van State heeft die beslissing vernietigd en vastgesteld dat de wet het begrip “illegale wapens,” toegelicht in de ministeriële rondzendbrief van 29 oktober 2010, niet kent. Op 22 november 2011 is het beroep van verzoeker nochtans opnieuw verworpen op basis van volgens de administratie nieuwe motieven, maar de Raad van State heeft op 20 december 2012 dat besluit vernietigd wegens een schending van het gezag van gewijsde van het eerste arrest. Sindsdien volgt mijn administratie die rechtspraak van de Raad van State.
Het tweede arrest heeft de administratie verrast. In casu ging het om de manier waarop de individuele burgers werden geïnformeerd over de nieuwe wet van 2006 en over de overgangsperiode. Alleen in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad heeft de administratie spontaan individuele waarschuwingen gestuurd, wat de wet niet voorschreef. Volgens dat arrest waren in de andere provinciën bij gebrek aan zulke individuele verwittigingsbrieven de laattijdige vergunningsaanvragen niet onontvankelijk, krachtens het gelijkheidsbeginsel.
De Raad van State is inmiddels op die uitspraak teruggekomen door een nieuw arrest, uitgesproken in een andere zaak op 18 december 2014 door de verenigde kamers van de afdeling Bestuursrechtspraak. Zij hebben vastgesteld dat die verwittiging geen wettelijke vereiste is en dat elke burger nog steeds wordt geacht de wet te kennen. Nemo censetur ignorare legem.
Dat doet uiteraard geen afbreuk aan het grondwettelijk gelijkheidsbeginsel. De Federale Wapendienst en ook de vorige minister van Binnenlandse Zaken hebben duidelijk gezegd en dit ook formeel laten weten dat de gouverneurs worden geacht de wet op een gelijkvormige manier toe te passen. De Federale Wapendienst is net opgericht om uniforme richtlijnen te geven namens de minister van Justitie. De gouverneurs worden geacht die te volgen.
Als het officiële beleid als gevolg van de rechtspraak van de Raad van State bijsturing behoeft, moet dat inderdaad ook gebeuren.
De oude wapenwet liet de verantwoordelijkheid voor het afgeven van wapenvergunningen grotendeels aan de korpschefs van de lokale politie. Dat leidde tot een nog grotere ongelijkheid en willekeur. Daarom is de bevoegdheid ter zake bij de gouverneurs gecentraliseerd onder functionele leiding van de Federale Wapendienst.
Dat heeft inderdaad nog niet alle verschillen weggewerkt, maar de oprichting van een grote centrale dienst was budgettair niet haalbaar en zou de dienstverlening ver van de burger brengen.
De praktijk hoort inderdaad te verbeteren, maar alle gouverneurs horen dezelfde principes te volgen, zoals hun wordt meegedeeld namens de minister door de Federale Wapendienst en overeenkomstig de rechtspraak van de Raad van State.
Ik heb mijn administratie trouwens verzocht om de nodige aanpassingen, onder andere van de ministeriële rondzendbrief, voor te bereiden conform de rechtspraak en conform het regeerakkoord.
02.03 Koenraad Degroote (N-VA): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik ben tevreden te horen dat u hetzelfde principe genegen bent, namelijk dat arresten hoe dan ook moeten worden gevolgd.
Het stemt mij ook tevreden dat u gelijkvormigheid nastreeft en dat u signaleert aan de gouverneurs dat zij geacht worden de wetten te volgen.
Een argument in uw betoog begrijp ik niet. U zegt dat de afstand met de burger te groot wordt bij bepaalde veranderingen. Ik denk dat dat hier niet zozeer speelt. Alle procedures voor de afgifte van wapenvergunningen, hetzij in eerste aanleg, hetzij in graad van beroep, zijn hoofdzakelijk schriftelijke procedures. Het criterium dicht bij de burger kan dus moeilijk meetellen.
Ik wacht met belangstelling uw rondzendbrief af om daarna te kijken of er nog iets kan worden verbeterd. Ik meen dat wij elkaar zeker zullen kunnen vinden. Ik dank u.
In een arrest van 29 april 2015 heeft de Raad van State bevestigt dat er geen wettelijke of reglementaire grondslag is voor het opleggen van voorwaarden aan het uitreiken van vergunningen.
De wapenwet laat dit niet toe. Ofwel voldoet de aanvrager aan de in de wet opgesomde voorwaarden, ofwel niet. In het eerste geval moet de vergunning worden uitgereikt, in het tweede geval moet ze worden geweigerd. De wet laat geen ruimte voor creatieve rechtsvinding waarbij de overheid zelf nog voorwaarden mag bepalen.
Hoewel het arrest van de Raad van State duidelijk is, kunnen we er niet omheen dat de federale wapendienst en sommige provinciegouverneurs een kwalijke reputatie hebben opgebouwd als het erop neerkomt de rechtspraak toe te passen. In verslagen van interprovinciale overlegvergadering is blijkbaar letterlijk te lezen dat arresten niet gevolgd zullen worden. Er wordt ook besproken op welke manier arresten omzeild kunnen worden om toch een eigen politiek te voeren.
Het is een goede zaak dat de minister van Justitie nu aangeeft dat het in een rechtstaat evident is dat de arresten van de Raad van State gevolgd worden, en dat hij "niet zou aanvaarden dat zijn administratie dit niet doet".
Nu is het uitkijken of dit waar is. Wij weten alvast dat de gouverneur te Vlaams-Brabant nog steeds vergunningen uitreikt waarin een voorwaarde wordt opgelegd. Misschien moet aan de minister eens gevraagd worden of zijn uitspraak ook geldig is voor deze gouverneur.