BS 29 juni 2002
Aangepast overeenkomstig artikel 15 Koninklijk Besluit van 29 december 2006 tot uitvoering van sommige bepalingen van de wet van 3 januari 1933 op de vervaardiging van, de handel in en het dragen van wapens en op de handel in munitie en van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, B.S., 9 januari 2007
Artikel 1. De uitzondering bepaald bij [artikel 27, § 1, van de Wapenwet] (art.15 KB 29 XII 2006), is van toepassing op de agenten die deel uitmaken van de volgende diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht :
1° de krijgsmacht;
2° het operationeel kader van de politiediensten [alsook de beschermingsassistenten van de Veiligheid van de Staat overgeplaatst naar de federale politie];
[3° de door Ons aangewezen leden van het administratief en logistiek kader van de politiediensten;]
4° de politieambtenaren van de Algemene inspectie van de federale politie en van de lokale politie;
5° de hoofden en de leden van de Diensten Enquêtes van de Vaste Comités van toezicht op de politiediensten en op de inlichtingendiensten;
6° de agenten van de Administratie van douane en accijnzen;
7° de buitendiensten van het Directoraat-Generaal Strafinrichtingen;
8° [...];
[9° de daartoe aangestelde personeelsleden van het Agentschap voor Natuur en Bos binnen het Vlaamse Ministerie van Leefmilieu, Natuur en Energie; ]
[10° de ambtenaren van het bosbeheer van het « Département de la Nature et des Forêts », alsook de ambtenaren van het « Département de la police et des contrôles de la Direction générale opérationnelle Agriculture, Ressources naturelles et Environnement » van de Waalse overheidsdienst;]
[11° de ingenieurs en adjuncten van de Bosdienst van de Afdeling Natuur, Water en Bos van het Brussels Instituut voor Milieubeheer van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; ]
12° de inspecteurs van de Dienst Beveiliging van de Luchtvaart- en Luchthaveninspectie;
13° de politiediensten van een lidstaat van de Europese Unie, overeenkomstig een bilateraal of multilateraal akkoord van politiesamenwerking of een maatregel die genomen is in het kader van titel VI van het Verdrag over de Europese Unie, waarin bepaald wordt dat deze politieambtenaren bepaalde politieopdrachten uitvoeren in België waarbij zij wapens dragen.
(14° de veiligheidsbeambten van het veiligheidskorps van de Federale Overheidsdienst Justitie.)
14° ingevoegd door art.1 KB 11 VII 2003 en art. 16 KB 10 VI 2006)
9°, 10° en 11° gewijzigd door art. 1 KB 10 V 2010, B.S.26 mei 2010 (tweede editie)
Art. 2. Artikel 1 is uitsluitend van toepassing op de diensten waarvoor de bevoegde overheid vooraf de wapens en de munitie heeft bepaald die behoren tot de reglementaire uitrusting, alsook de bepalingen heeft vastgelegd betreffende het verwerven, het voorhanden hebben, het bewaren, het dragen, het gebruiken en het vervreemden van die wapens en munitie.
Voor de dienst bedoeld onder 1° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister van Landsverdediging.
Voor de diensten bedoeld onder [2° tot 4° en 6° ]van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze dienst onder zijn bevoegdheid heeft op gelijkluidend advies van de Minister van Justitie.
[Voor de diensten bedoeld in artikel 1, 5°, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend respectievelijk door het Vast Comité van toezicht op de politiediensten en het Vast Comité van toezicht op de inlichtingendiensten.]
Voor de diensten bedoeld onder 9°, 10° en 11° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze diensten onder zijn bevoegdheid heeft, na advies van de Minister van Justitie.
Voor de dienst bedoeld onder 12° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister die deze dienst onder zijn bevoegdheid heeft, na gelijkluidend advies van de Minister van Justitie en van de Minister van Binnenlandse Zaken. In geen geval wordt het gebruik van wapens door die dienst op de instapzones voor passagiers toegelaten. Het gebruik van wapens wordt beperkt tot gevallen van wettige zelfverdediging bij de uitvoering van beveiligingsopdrachten op de luchthaven Brussel-Nationaal, die worden uitgevoerd, enerzijds, door het inzetten van permanente patrouilles op de perimeter van de luchthaven, en anderzijds, door toegangscontroles bij de overgangen " landside/airside ".
Voor de diensten bedoeld onder 13° van artikel 1 bepaalt de Minister van Binnenlandse Zaken vooraf in overleg met de bevoegde buitenlandse overheden de wapens en munitie van de reglementaire uitrusting die gedragen mogen worden tijdens opdrachten in België. Het gebruik van de wapens wordt beperkt tot de gevallen van wettige verdediging.
(Voor de dienst bedoeld onder 14° van artikel 1, wordt deze bevoegdheid uitgeoefend door de Minister van Justitie.) (art.1 KB 11 VII 2003 [Lid 8, 9 en 10 opgeheven] en art. 16 KB 10 VI 2006)
Art. 3. De voornaamste kenmerken van elk dienstvuurwapen worden voor elke dienst, bedoeld in artikel 1, 2° tot 12°, vermeld in het centraal wapenregister.
Art. 4. Het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (I), gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 29 oktober 1991, 29 oktober 1993, 31 maart 1995, 16 april 1998 en 3 mei 1999, wordt opgeheven.
Het koninklijk besluit van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (II) wordt opgeheven.
Art. 5. Niettegenstaande de opheffing van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (I) blijven van kracht :
1° artikel 1, 3°, tot aan de instelling van alle lokale politiekorpsen overeenkomstig artikel 248 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus;
2° de besluiten die genomen werden ter uitvoering van artikel 2 ervan, totdat ze vervangen worden met toepassing van artikel 2 van dit besluit.
Niettegenstaande de opheffing van het koninklijk besluit van 11 september 1991 betreffende het voorhanden hebben en het dragen van wapens door de diensten van het openbaar gezag of van de openbare macht (II), blijven de besluiten die genomen werden ter uitvoering van artikel 2 ervan van kracht totdat ze vervangen worden met toepassing van artikel 2 van dit besluit.
Art. 6. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.